
Jurisprudentie
BB6645
Datum uitspraak2007-10-26
Datum gepubliceerd2007-10-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6144 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6144 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/6144 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 september 2005, 05/199 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.C. Coppens, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en zijn standpunt bij brief van 9 januari 2006 toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2007. Appellante is, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. M. De Groot.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft in het verleden gewerkt als fulltime bejaardenverzorgster en is in 1986 met rugklachten arbeidsongeschikt geworden, in verband waarmee zij sinds
27 februari 1987 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, onder meer omdat zij maximaal in staat werd geacht 20 uur per week werkzaamheden te verrichten. In het kader van een herbeoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid is appellante op 3 februari 2004 op het spreekuur geweest van de verzekeringsarts G. Sprenkels. Zij heeft appellante onderzocht, heeft de dagelijkse activiteiten van appellante genoteerd (het zogenoemde dagverhaal) en heeft mede op basis van informatie van haar huisarts de arbeidsbeperkingen van appellante in een Functionele Mogelijkheden Lijst vastgelegd. De arbeidsdeskundige P. de Jong heeft vervolgens een aantal functies geselecteerd die appellante met de genoemde beperkingen nog zou moeten kunnen verrichten. Gelet op de loonwaarde van die functies, resteert een verlies aan verdiencapaciteit van ongeveer 23%.
Bij besluit van van 13 mei 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 7 juli 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij het bestreden besluit van 23 december 2004 heeft het Uwv deze beslissing na bezwaar gehandhaafd, zij het dat de herzieningsdatum is gewijzigd in 14 juli 2004.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Onder verwijzing naar hetgeen namens haar in eerdere instanties naar voren is gebracht, heeft appellante in hoger beroep in hoofdzaak aangevoerd dat haar arbeidsbeperkingen door het Uwv zijn onderschat. Zij acht het door de verzekeringsarts G. Sprenkels verrichte onderzoek onzorgvuldig en de daaruit getrokken conclusies onjuist. Met name heeft zij aangevoerd dat op basis van het onderzoek ten onrechte haar medische urenbeperking is komen te vervallen.
De Raad overweegt als volgt.
De arbeidsbeperkingen van appellante, zoals die zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst, zijn voornamelijk gebaseerd op het door de verzekeringsarts
G. Sprenkels verrichte onderzoek. Nadat zij was onderzocht, heeft appellante een formele klacht bij het Uwv ingediend, waarin zij vooral klaagt over de wijze waarop zij door de verzekeringsarts tijdens dat onderzoek is bejegend. Nadat de klacht bij brief van
28 mei 2004 ongegrond was verklaard, heeft zij haar bezwaren tegen het verrichte onderzoek nog eens toegelicht bij haar bezwaarschrift, bij een op 20 juli 2004 aan het Uwv verzonden “Verklaring betreffende klacht tegen de verzekeringsarts UWV” en bij haar aanvulling van de gronden van bezwaar d.d. 29 september 2004. Omdat appellante kenbaar heeft gemaakt haar bezwaar niet mondeling te willen toelichten, is geen hoorzitting gehouden. De bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans heeft volstaan met het op grond van het dossier beoordelen van de bezwaren van appellante tegen het primaire besluit en heeft zich gelet op het rapport van 13 december 2004 kunnen vinden in de door G. Sprenkels vastgestelde beperkingen van appellante.
Uit het karakter van de bezwaarprocedure vloeit voort dat een volledige heroverweging moet plaatsvinden, zodat eventuele gebreken in de primaire besluitvorming kunnen worden hersteld. Dat houdt niet in dat in alle gevallen een volledig medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts dient plaats te vinden. Afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval kan ook worden volstaan met het horen van een betrokkene tijdens de hoorzitting of met louter dossieronderzoek.
In het onderhavige geval ontvangt appellante sedert 1987 een uitkering op grond van de WAO op basis van volledige arbeidsongeschiktheid in verband met rugklachten. Zij is voor het laatst in augustus 1999 onderzocht en is op grond van dat onderzoek voor 80 tot 100 % arbeidsongeschikt geacht. Gelet ook op de reactie d.d. 20 juli 2005 van de bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans naar aanleiding van vragen van de rechtbank, was deze volledige arbeidsongeschiktheid mede gebaseerd op het oordeel dat appellante maximaal in staat werd geacht om 4 uur per dag en 20 uur per week te werken. Alhoewel appellante blijkens de rapportage d.d. 28 oktober 2003 van de medisch medewerker A.H.M. Scharlaekens in de vragenlijst had aangegeven dat haar klachten sinds 1999 zijn toegenomen, heeft de verzekeringsarts G. Sprenkels besloten niet langer een urenbeperking voor appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst op te nemen. Blijkens haar rapport heeft daarbij het zogenoemde dagverhaal van appellante een belangrijke rol gespeeld. Kort na dat onderzoek heeft appellante een formele klacht bij het Uwv ingediend over de wijze waarop zij is onderzocht, waarvan de bezwaarverzekeringsarts blijkens zijn rapport overigens ook op de hoogte was. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband bezien, en nu de klachten en beperkingen van appellante ook daadwerkelijk op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek kunnen worden vastgesteld, had in het onderhavige geval naar het oordeel van de Raad niet kunnen worden volstaan met louter een beoordeling op grond van het dossier en had een nader medisch onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts dienen plaats te vinden. Daarbij wijst de Raad er overigens tevens op, dat volgens de aanduiding op het betreffende rapport, G. Sprenkels ten tijde van het verrichte onderzoek nog in opleiding (i.o.) was.
Gelet op het vorenoverwogene, is het bestreden besluit naar het oordeel van de Raad onvoldoende zorgvuldig voorbereid en zal het, evenals de aangevallen uitspraak, worden vernietigd. Het Uwv dient een nieuw besluit op de bezwaren van appellante te nemen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Riphagen en
A.T. de Kwaasteniet als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Gunter.
MR